Geschreven door Daan Roovers / 

8 maart 2019 / 

Hoe leren we wat goed en fout is?

Hoe brengen wij onze kinderen moraal bij? Hoe leren we ze wat goed en wat fout is, wat wel en niet mag in de omgang met de ander? We vroegen het aan filosoof Daan Roovers. Ze legt uit welke rol opvoeding speelt bij de ontwikkeling van moraal. Daarbij gaat ze uit van Jean-Jacques Rousseau en zijn boek ‘Emile’, maar ook van de broodtrommel en voetbalplaatjes van haar zoon Isaac. Ook put ze uit gesprekken met haar zoon Daniël, over je aan je beloften houden. Haar conclusie? Dat het uiteindelijk altijd gaat om: zélf leren denken.

Zelf ervaren

Een denker die pedagogiek en politieke filosofie in zich verenigt en een goede leidraad zou kunnen zijn in de ontwikkeling van morele en politieke betrokkenheid is Jean-Jacques Rousseau (1712-1778). Met zijn ‘Emile’ schreef hij een van de invloedrijkste boeken over opvoeding. Het is een briljant geschreven en provocerende vertelling over een kleine jongen, Emile, die alleen met zijn opvoeder (niet zijn vader) opgroeit in het bos. Rousseaus gedachten over de spontane en natuurlijke opvoeding zijn baanbrekend geweest.

Emile wordt door zijn opvoeder, die toevallig ook Jean-Jacques heet, vanaf zijn vroegste jeugd mee het bos in genomen, om daar tot aan zijn achttiende levensjaar te blijven. Contact met de samenleving, contact met anderen, ook met scholen, brengt een kind alleen maar slechts, meent de schrijver. Om de misvorming van het karakter te beperken die onherroepelijk ontstaat als een kind zich moet conformeren aan anderen, houdt Jean-Jacques de jongen ver weg van de bewoonde wereld. Enkel onder toezicht van zijn gouverneur zal Emile in het bos opgroeien, zijn krachten leren kennen en een natuurlijke opvoeding krijgen. Dat betekent: gebruik leren maken van je eigen ontwikkeling en dingen leren door ze te dóén, door ze zelf te ervaren.

Broodtrommel-open-les

Aan het einde van zijn derde schooldag kwam mijn zoon Isaac voor de derde keer op rij met een volle broodtrommel thuis. Ik vroeg hem waarom hij niet at op school. “Heb je geen tijd?” opperde ik. Hij antwoordde ontwijkend. “Of geen trek?” Pas toen ik na een paar vragen nog geen duidelijk antwoord had, bedacht ik dat hij misschien de trommel niet goed open kreeg: zijn handjes waren eenvoudigweg te klein. “Maar helpt de juf je dan niet bij het openmaken?”, vroeg ik enigszins verbaasd. “Nee, mama,” zei mijn vierjarige zeer beslist, “dit is een school van zelf doen!”

“Toen ik die middag om drie uur aan de keukentafel ‘broodtrommel-open-les’ zat te geven, realiseerde ik me dat Isaac zich in een wereld ging begeven die niet meer honderd procent de mijne was”

De montessorischool waar mijn oudste zoon naartoe gaat, draagt het motto van Maria Montessori ‘Help mij het zelf te doen’ luid en duidelijk uit. Blijkbaar heeft Isaac dit lesje al op dag één te horen gekregen, en vooral het tweede deel ervan goed in zijn oren geknoopt: hij slaat liever zijn boterhammen over dan dat hij om hulp vraagt. Toen ik die middag om drie uur aan de keukentafel ‘broodtrommel-open-les’ zat te geven, realiseerde ik me dat Isaac zich in een wereld ging begeven die niet meer honderd procent de mijne was. En dat hij zich daar, ook al was hij pas vier, langzaam maar onvermijdelijk op moest voorbereiden. En ik ook.

Lezen en luisteren: Dirk De Wachter over (on)geluk…

Het boek ‘Emile’ van Jean-Jacques Rousseau gaat over een jongen die opgroeit in het bos. Daar moet hij, met alleen zijn begeleider in de buurt, zijn eigen krachten leren kennen. Dus: gebruik leren maken van ervaringen en dingen leren door ze te dóén. (Foto: Wikimedia Commons)

Individuele ontwikkeling

Maria Montessori (1870-1952), de naamgeefster van een belangrijke stroming in het Nederlandse onderwijs, is in haar opvoedkundige ideeën zeker beïnvloed door Jean-Jacques Rousseau. De Italiaanse arts Montessori sticht aan het begin van de twintigste eeuw een aantal scholen volgens haar nieuwe pedagogische methode. Net als Rousseau gelooft ze in een natuurlijke manier van leren: de ontwikkeling van het kind moet niet centraal en top-down worden aangestuurd door een leraar voor het schoolbord; nee, elk kind volgt een eigen pad. Door aan te sluiten bij de individuele ontwikkeling kan elk kind zijn eigen belangstelling en tempo volgen. Dat heeft ook consequenties voor de inrichting van het klaslokaal, waar kinderen niet meer in rijen naar het centrale schoolbord kijken, maar in kleine groepjes werken.

Montessori geeft veel aandacht aan het leren via zintuiglijke ervaring en ontwikkelt daarvoor haar eigen materiaal – zoals de schuurpapieren letters, die nog steeds worden gebruikt, en haar eigen meubilair. Kinderen zijn van nature nieuwsgierig, dus de leerkracht hoeft alleen maar de juiste omgeving te creëren, en dan zal het kind zijn eigen ontwikkeling volgen.

Geen dingen voorkauwen

In Nederland bestaan op dit moment ruim 160 montessorischolen in het basisonderwijs – nog geen 5 procent van het totaal – maar veel van de pedagogische uitgangspunten zijn doorgedrongen tot het reguliere onderwijs, zoals de inrichting van het klaslokaal, het werken in kleine groepjes en het aansluiten bij het eigen tempo van het kind. De leerkracht moet geen dingen voorkauwen; het is juist zijn taak om de leerling aan te zetten tot zelfwerkzaamheid. Voor de eerste levensjaren – en vooral voor die periode – staat Rousseau een ‘negatieve opvoeding’ voor. Je moet volgens hem als opvoeder zo min mogelijk doen.

“Voor de eerste levensjaren – en vooral voor die periode – staat Rousseau een ‘negatieve opvoeding’ voor. Je moet volgens hem als opvoeder zo min mogelijk doen”

Met een voorbeeld maakt hij in één klap duidelijk wat hij daarmee bedoelt: “Wat is er dwazer dan zoveel moeite te doen om kinderen te leren lopen, als had men ooit een volwassene gezien die door de nalatigheid van zijn voedster deze kunst niet meester was.” Kinderen leren vanzelf, met vallen en opstaan. Daar hoef je als opvoeder niet veel moeite voor te doen, aldus Rousseau.

Veel aandacht nodig

Maar een negatieve opvoeding betekent niet het kind aan zijn lot overlaten. Integendeel, Emile groeit op in grote vrijheid, en juist daardoor heeft hij veel aandacht nodig: “Een kind dat in vrijheid opgroeit zou men voortdurend in het oog moeten houden; maar als het kind strak in windselen is gesnoerd, kan men het in een hoek gooien zonder zich verder nog om zijn gekrijs te bekommeren.” Het kind heeft de begeleider voor zichzelf, en die begeleider is er dan ook op uit om steeds nieuwe situaties te creëren waarin het kind een volgende stap maakt – bijvoorbeeld door het te laten verdwalen en het daarna zelf de weg te laten terugvinden. Helemaal vrij is het dus niet; er is eerder sprake van een ‘geleide vrijheid’. “Hij moet geen stap zetten zonder dat u die hebt voorzien.”

In die zin is de opvoeding die Rousseau voorstaat, heel praktisch van aard: het gaat om tijd doorbrengen met het kind. Veel tijd. Zo veel mogelijk ‘tijd verliezen’ noemt Rousseau het zelfs, in plaats van die tijd efficiënt indelen. Wat telt zijn eigen ervaringen en eigen ontdekkingen: “De ervaring loopt op het onderricht vooruit.” Pas rond zijn vijftiende is zijn pupil klaar om de confrontatie met de anderen in de wereld aan te kunnen. Pas dan is zijn geest rijp en zijn karakter sterk genoeg, vindt Rousseau. Emile heeft dus wel iets meer tijd om zich te ontwikkelen dan de kinderen van nu, die al op hun vierde jaar geacht worden om hun eigen behoeftes te kunnen formuleren en voor hun eigen belangen op te komen op het schoolplein.

Misschien ook interessant: Zo’n burn-out, dat is toch niets voor jou?

De opvoeding die Rousseau voorstaat, is heel praktisch van aard. Het gaat om tijd doorbrengen met het kind, veel tijd. Zo veel mogelijk ‘tijd verliezen’ noemt Rousseau het zelfs. Wat telt zijn eigen ervaringen en eigen ontdekkingen. (Foto: Depositphotos)

Conformisme en groepsdruk

Pokémon-, voetbal-, of Freek Vonk-kaartjes – de elkaar razendsnel opvolgende en geldverslindende rages op het schoolplein zijn een treffende illustratie van het conformisme en de groepsdruk waarvan Rousseau het kind graag wilde vrijwaren. Waarom bepaalt een ander wat voor jou van belang is? Laat je niet gek maken door al die hypes, praat ik op mijn kinderen in. Maar het blijft een achterhoedegevecht. Als er voor een groot toernooi een reeks nieuwe voetbalplaatjes wordt geïntroduceerd, legt voetballiefhebber Isaac er steevast al zijn zakgeld voor opzij. Voor het WK 2014 sleept hij na weken sparen Klaas-Jan Huntelaar special edition in de wacht, een heel speciale voetbalkaart. Blij en trots neemt hij zijn nieuwe trofee mee naar school, waar de plaatjes in de pauze gretig worden geruild. Maar enkele dagen later is Klaas-Jan zoek…

Een dief op school?

Ontroostbaar zoekt mijn zoon de schuld in de eerste plaats bij zichzelf: hij heeft de vermiste plaatjes bij de naschoolse opvang laten liggen, denkt hij. Ik twijfel. Het valt me op dat er vrijwel iedere dag voetbalplaatjes aan zijn collectie ontbreken, ook als hij niet naar de opvang gaat. Zijn die plaatjes in zijn la op school wel veilig? Ik bespreek het met Isaac. Misschien is er in de pauze een dief de school binnengekomen om de plaatjes te stelen, denkt hij, maar de gedachte dat dat diefje weleens bij hem in de klas zou kunnen zitten komt niet bij hem op. Als ik verbied om de plaatjes nog langer mee te nemen, barst hij in tranen uit. Die plaatjes zijn júíst voor op school!

“Misschien is er in de pauze een dief de school binnengekomen om de plaatjes te stelen, denkt hij, maar de gedachte dat dat diefje weleens bij hem in de klas zou kunnen zitten komt niet bij hem op”

Mijn man komt met een oplossing: zullen we de plaatjes een merkteken geven, zodat je altijd kunt zien welke van jou zijn? Gemakkelijk vindt Isaac het niet om Wesley Sneijder door te prikken, zichtbaar en zonder hem te verminken, maar we zijn onvermurwbaar. De kaartjes verdwijnen niet meer, maar Klaas-Jan is nooit meer opgedoken.

Bastion rond de ziel

Een van de evidente problemen waar Rousseau zijn pupil in het bos de eerste jaren van zijn leven voor behoedt, is bedrog. Emile kent geen vriendschap – behalve met zijn opvoeder – maar ook geen teleurstelling. Hij kent geen verschil tussen ‘zijn’ en ‘behoren’. Hij kent geen moraal. In zijn natuurlijke omgeving heerst volledige morele veiligheid. Dat is ook precies de reden dat de jongen zo’n lange tijd van zijn jeugd in het bos doorbrengt: zijn ziel is volgens Rousseau niet klaar om dit soort ervaringen aan te kunnen. De periode van nul tot twaalf is de meest kwetsbare. “Trek al vroeg een bastion op rond de ziel van je kind.” In die periode moet je ze niet lastigvallen met deugd of met waarheid.

De Rousseau in mij voelt dat haarfijn aan; ik peins er niet over om Isaac op zijn zevende al op de gedachte te brengen dat mogelijk één van zijn klasgenoten met Klaas-Jan is gaan lopen… Liever bedenk ik een praktische oplossing voor het plaatjesprobleem. Maar veel langer kan die fase van volstrekte morele naïviteit niet duren. Zeker niet zo lang als bij Rousseau, die Emile tot zijn vijftiende buiten het morele wespennest van liegen, stelen en pesten wil houden.

Lees ook: Hoe word je wijs en gelukkig?

Voetbal-, Pokemon- of Freek Vonk-kaartjes… de elkaar razendsnel opvolgende en geldverslindende rages op het schoolplein zijn een treffende illustratie van de groepsdruk waarvan Rousseau het kind graag wilde vrijwaren. Want, waarom bepaalt een ander wat voor jou van belang is? (Foto: Albert Heijn)

Jeugdzondes

Dat Rousseau zelf als kind regelmatig stal bij de buren, weten we uit zijn autobiografie ‘Bekentenissen’. In een van de eerste uitvoerige egodocumenten uit de geschiedenis heeft Rousseau zijn eigen leven zeer uitvoerig gedocumenteerd, inclusief zijn jeugdzondes, zijn fouten en zijn merkwaardige seksuele gedragingen. Op latere leeftijd heeft hij geen moeite om het allemaal op te biechten aan de lezers, want zijn belangrijkste morele idealen zijn eerlijkheid en oprechtheid. “Ik wil aan mijn medemensen een mens laten zien zoals hij werkelijk is, en die mens ben ik zelf.” Kinderen daarentegen zijn bang voor straf, en uit lijfsbehoud gaan ze liegen tegen volwassenen, meent Rousseau. Daarom heeft het helemaal geen zin kinderen iets te willen bijbrengen over moraal: ze zullen altijd het antwoord geven waardoor ze de minste kans lopen gestraft te worden. Zo léér je ze liegen.

Opvoeding volgens Kant

Maar mijn kinderen groeien niet op in de natuur, dus ik zal ze toch iets moeten bijbrengen over goed en kwaad. Dat straffen heel ongeschikt is om moraal mee te onderwijzen, was ook de overtuiging van Immanuel Kant (1724-1804), die overigens zeer schatplichtig is aan Rousseau. De toch tamelijk nuchtere en redelijke Kant heeft zich, volgens een beroemde anekdote, maar één keer laten weerhouden van zijn vaste wandeling door zijn woonplaats Königsberg, die hij elke dag om klokslag halfvier maakte. En dat was toen hij zat te lezen in ‘Emile’ van Rousseau. De kinderloze Kant heeft zich een paar jaar als professional met de opvoeding beziggehouden, als huisleraar, waarbij hij de intellectuele en de morele opvoeding van kinderen uit bemiddelde gezinnen voor zijn rekening nam.

“De toch tamelijk nuchtere en redelijke Kant heeft zich, volgens een beroemde anekdote, maar één keer laten weerhouden van zijn vaste wandeling door zijn woonplaats Königsberg, die hij elke dag om klokslag halfvier maakte. En dat was toen hij zat te lezen in ‘Emile’ van Rousseau”

De morele vorming is de belangrijkste fase in de opvoeding, stelt hij. Maar je moet er net een ander register voor aanboren dan bij het ontwikkelen van andere vermogens. Kant bundelde zijn ervaringskennis in vier colleges die hij hield voor de pedagogische faculteit in Königsberg. ‘De mens wordt pas mens door zijn opvoeding’, stelt hij in Über Pädagogik (1803). Opvoeding omvat volgens Kant vier elementen:

  1. disciplinering: het temmen van de driften;
  2. cultivering: leren lezen, schrijven, musiceren;
  3. civilisering: dat betreft manieren, smaak en omgangsvormen;
  4. moralisering: de ontwikkeling van het geweten, leren denken.

The naugty spot

Die vier fasen die Kant in zijn colleges beschrijft zijn in iets modernere uitvoering tweehonderd jaar later nog altijd herkenbaar. Voor fase 1 – de disciplinering van de driften – hebben wij tegenwoordig Supernanny. Een tv-programma waarbij het probleemgedrag zo is uitvergroot, dat het kijken ernaar voor veel ouders iets heeft van ramptoerisme. Zó erg is het bij mij thuis niet, denken we dan. De oplossing voor het vertoonde wangedrag bestaat steevast uit het invliegen van een deskundige. Met een paar weken tucht en de introductie van the naughty spot herstelt zij de rust in het gezin weer enigszins.

“Voor de disciplinering van de driften hebben wij tegenwoordig Supernanny. Een tv-programma waarbij het probleemgedrag zo is uitvergroot, dat het kijken ernaar voor veel ouders iets heeft van ramptoerisme. Zó erg is het bij mij thuis niet, denken we dan”

Bij sommige ouders richt de ambitie zich vooral op fase 2. Kinderen moeten worden toegerust met veel skills, en liefst uitblinken in voetbal, viool spelen én rekenen. De tijgermoeder Amy Chua is hierbij een rolmodel. Ook de vraag of we onze kinderen wel de juiste omgangsvormen bijbrengen (en vooral: of ándere ouders dat wel doen bij hun kinderen) staat nog altijd op onze opvoedagenda. Kortom, fase 3. Heel zinvol. Maar als we ons tevredenstellen met ‘goed gedrag’ – met ‘normaal doen’, zou Mark Rutte zeggen – is de valkuil dat we in fase 3 blijven hangen. We kweken dan gewenst gedrag. En zonder inzicht in wat goed gedrag is en wat samenleven met anderen betekent – oftewel, fase 4 – blijft opvoeding oneerbiedig gezegd hangen op het niveau van een puppycursus.

Ook lezen: Drie route’s naar een zinvol leven…

Volgens filosoof Daan Roovers blijft bij sommige ouders de opvoeding hangen bij het cultiveren van hun kinderen. De kinderen van deze ouders moeten liefst uitblinken in zoveel mogelijk zaken: voetbal, viool spelen én rekenen. (Beeld: Giphy)

Een eigen geweten

Het allerbelangrijkste is de morele opvoeding en dat betekent dat kinderen leren denken, zegt Kant. Je wilt dat een kind een eigen geweten ontwikkelt. Je wilt dat kinderen leren ‘uit vrije wil het goede te doen’. Niet omdat ze gehoorzamen, maar vanwege het goede zélf. Niet omdat ze anders straf krijgen, of omdat de juf boos wordt –  nee, omdat ze het zelf goed vínden. Omdat ze weten wat het goede is, en dat ook herkennen. Dat klinkt hoogdravend, maar het is heel alledaags.

“Je wilt dat een kind een eigen geweten ontwikkelt. Je wilt dat kinderen leren ‘uit vrije wil het goede te doen’. Niet omdat ze gehoorzamen, maar vanwege het goede zélf. Niet omdat ze anders straf krijgen… nee, omdat ze het zelf goed vínden”

Met Daniël (zeven jaar) voer ik lange gesprekken over ‘je aan je beloftes houden’. Hij hecht er sterk aan dat ik dat doe, maar soms nét iets minder aan het feit of hij dat zelf ook doet. Als het hem een keertje niet lukt om te doen wat hij heeft beloofd, is het niet raadzaam om straf te geven, aldus Kant. Je moet juist uitleggen dat als je je regelmatig niet aan je afspraken houdt, het hele systeem van ‘beloofd is beloofd’ van twee kanten in duigen valt. Als je een kind straft als het zijn belofte niet nakomt, dan leer je het dat in de wereld slecht gedrag gestraft wordt en goed gedrag beloond. En dan zal het kind zich om díé reden goed gedragen. Dat heet: dresseren.

Echt mens worden

Zodra kinderen dan wat ouder worden en merken dat in de wereld slecht gedrag helemaal niet altijd afgestraft wordt, en goed gedrag trouwens ook niet altijd beloond, dan vervalt ook direct de motivatie van het handelen. Dit geldt ook voor tal van andere morele regels, zoals: waarom mag je niet liegen? Of: waarom andere kinderen niet pesten? Als het om morele regels gaat, is het volkomen misplaatst om die aan te leren via het systeem van beloning en straf. Op die manier ontwikkelen kinderen zich hooguit tot goed gedresseerde apen. Ze moeten het zélf snappen. Pas als ze leren denken, zegt Kant, worden ze écht mens.

Deze tekst werd eerder gepubliceerd in het boekje ‘Mensen maken’ (2017) door Daan Roovers. Het verscheen bij uitgeverij Ambo|Anthos en is door ons overgenomen met toestemming van auteur en uitgever.

Daan Roovers

Daan Roovers is filosoof, docent aan de Universiteit van Amsterdam, programmamaker bij debatcentrum Rode Hoed en Omroep Human, trainer bij de Denkacademie en schrijver. Voorheen was zij ook commentator bij het EO-radioprogramma 'Dit is de dag' en hoofdredacteur van Filosofie Magazine. In laatstgenoemde rol werkte zij mee aan concepten als de Maand en de Nacht van de Filosofie, maar ook het uitverkiezen van een Denker des Vaderlands. In april 2017 verscheen haar essay 'Mensen maken', over opvoeden. Roovers studeerde Medicijnen en Filosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

Nu jij!

Wat denk jij? Reageer hieronder!