Geschreven door Laurens van Lavieren /
2 juli 2018 /
Maakt de wetenschap God overbodig?

Gelovigen zijn in de westerse wereld een ‘uitstervend ras’ aan het worden. Logisch ook, zeg je misschien. Want heeft de wetenschap niet al lang aangetoond dat God niet bestaat? Sterker nog, we hebben God ook niet nodig! Voorganger en studentenpastor Laurens van Lavieren zet zo zijn vraagtekens bij deze conclusies. Juist door de wetenschap gaan we weer wonderen zien, is zijn overtuiging. Wetenschappelijke ontdekkingen doen geen afbreuk aan het mysterie, maar creëren er juist ruimte voor. En God? Daarover zegt hij: je ziet wat je wilt zien.
Ik voelde me aangevallen, maar vooral ook dom. We stonden op straat met felgekleurde hesjes waarop stond: ‘Bidden helpt’. Op straat vroegen we mensen: “Mogen we voor u bidden?”. Wie niet met een grote boog aan ons voorbij ging, liep het risico aangesproken te worden. Dat leverde allerlei mooie, maar ook moeilijke gesprekken op. Met een student bijvoorbeeld, die er niet bij kon dat we zouden bidden voor genezing van ziekte. In de middeleeuwen deden ze dat ook, maar miljoenen mensen kwamen om door de pest. De échte doorbraak kwam niet door gebed, maar door de uitvinding van hygiëne en antibiotica. “Dank God dan voor de antibiotica!”, heb ik misschien nog gezegd, maar dat slaat op zo’n moment natuurlijk als een tang op een varken.
Gehakt van God
Deze student raakte een gevoelige snaar. In een paar zinnen maakte hij gehakt van een God die zijn bestaansrecht ontleent aan alle onopgeloste vraagstukken – hetzij medisch, hetzij wetenschappelijk. Een ‘God van de gaten’ (God of the gaps), die van stal wordt gehaald als we het niet meer weten. Of beter gezegd: als we het nog niet weten. Want dat is achteraf zo vaak gebleken: de Zwarte Dood bleek een bacteriële infectie. Onweer bleek een elektrische ontlading van deeltjes, en regen en droogte een optelsom van klimaatfactoren. Was God ooit overal – huilend in de regen, boos in het onweer, lachend in de zon – nu is God nergens. Of op zijn minst heel ver weg.
“Was God ooit overal – huilend in de regen, boos in het onweer, lachend in de zon – nu is God nergens”
Met elk wetenschappelijk raadsel dat wordt opgelost, overvalt gelovigen weemoed en een gevoel van verlies. Wéér een stukje van de werkelijkheid onttoverd. Ontdaan van goddelijk mysterie. Waar God ooit was, is God nu weg.
Oog in oog met een wonder
Hoewel ik deze ervaring herken, heb ik ook een heel andere ervaring.
“Door een cascade van eiwitreacties differentiëren de cellen verschillend. De cel ‘weet’ nu dat het zich moet ontwikkelen tot de basis van het zenuwstelsel. De neurale plaat vormt zich…” Wat er precies gezegd werd door de professor embryologie, weet ik niet meer (de kenner zal me ongetwijfeld corrigeren, hier…). Maar wat ik me herinner is de reactie van mijn studiegenoten. Met open mond zaten we te luisteren. En regelmatig kreeg ik als ‘de gelovige’ van de groep een blik van verstandhouding: Oké… dit is inderdaad écht een wonder. Hoe méér we hoorden van wat de wetenschap had ontdekt, hoe méér we onder de indruk raakten van het mysterie. Waar vroeger het leven in de baarmoeder gewoon ‘ontstond’, kunnen we nu tot in detail de fasen van de embryonale ontwikkeling beschrijven.
Lees ook: God bewijzen? Waarom zou ik?
Hoe meer de wetenschap ontdekt, hoe meer we tóch weer onder de indruk raken van het mysterie van veel dingen, schrijft voorganger Laurens van Lavieren.
Opvallend genoeg is daarmee is het besef dat we oog in oog staan met een wonder voor velen niet minder, maar méér geworden. Het is wat Paul Ricoeur de ‘tweede naïviteit’ noemde. Vroeger waren we ‘naïef’ en vonden we alles een mysterie en een wonder. Toen werden we kritisch – we onderzochten en ontdekten. Maar nu, wanneer we een stap achteruit doen en alle resultaten van ons onderzoek overzien, overvalt ons toch weer het wonder. Op een nieuwe manier. Met alle eiwitcascades in schema’s voor ons, zeggen we opnieuw: dit is écht een wonder.
“Maar nu, wanneer we een stap achteruit doen en alle resultaten van ons onderzoek overzien, overvalt ons toch weer het wonder. Op een nieuwe manier”
Zien wat je wilt zien
Gelovigen en ongelovigen herkennen in onze tijd vaak beide kanten. Enerzijds is God geen vanzelfsprekende aanwezigheid meer. Om de wereld en het leven te verklaren, hebben we God niet meer nodig. Een seculiere verklaring voelt vaak afdoende. Maar anderzijds voelen we soms intens dat een ‘platte’ kijk op de werkelijkheid niet voldoet. De Grand Canyon, de Mattheüs Passion, een pasgeboren kind… Op tal van momenten voelen we – of we nu gelovig zijn of niet – een diepe overtuiging dat dit niet alles kan zijn wat er is.
De keuze tussen een ‘gelovige’ of een ‘niet-gelovige’ kijk op de wereld wordt niet gemaakt op basis van wetenschap of ratio. Het zijn twee manieren om diezelfde werkelijkheid te interpreteren – steeds meer blootgelegd door de wetenschap en tegelijkertijd een wonderlijk mysterie. Gelovig of niet-gelovig naar de wereld kijken, is een keuze. Een manier van kijken. Je ziet wat je wilt zien. Een haas of een eend – het bekende plaatje van Wittgenstein indachtig – wat wil je zien?
Lees ook: ‘Geloven maakt me onrustiger dan niet geloven’
Zie jij een eend of een haas? Soms bepaalt je manier van kijken wat je ziet.
De taal van het hart
Geloof in God ontstaat niet uit nog-niet-opgeloste wetenschappelijke vragen. Het ontstaat uit verwondering als we overzien wat we wél weten.
Geloof is, meer dan een keuze van ons verstand, een keuze van ons hart. Geloof kan ontstaan als we serieus nemen dat ‘ons hart redenen heeft die de rede niet kent’ (Blaise Pascal). Als we de dankbaarheid die we voelen niet negeren, maar een adres geven. Als we onze intuïtie volgen dat de schoonheid van muziek méér is dan trillende lucht. En als we durven hopen en vertrouwen dat liefde een realiteit is die ons roept om mee te doen.
“Geloof in God ontstaat niet uit nog-niet-opgeloste wetenschappelijke vragen, maar uit verwondering als we overzien wat we wél weten”
Misschien ook interessant: Mijn favoriete argumenten tegen Gods bestaan
Wie of wat die God dan is dat is vraag twee. Veel van wat het woord ‘God’ oproept, is het níét. God is geen ‘man op een wolk’. En niet het sluitstuk van ons wereldbeeld of de vuller van de gaten in ons denken. Andere beelden kunnen helpen. In mijn eigen (christelijke) traditie wordt gesproken van God als de ‘levensadem’ van alles wat leeft (Genesis 1-2). God wordt omschreven als het mysterie waar alles ‘in’ is. Ons hele leven, óók ons verstand, is onderdeel van ‘Hem’. In hem ‘leven wij, bewegen wij en zijn wij’ (Handelingen 17:28). Deze God is het adres van mijn dankbaarheid ‘voor het ontzaglijke wonder van ons bestaan’ (Psalm 139:14).
Laurens van Lavieren
Laurens van Lavieren (1989) is ondernemer en theoloog. Hij is projectleider van De Grote Vragen. Het is zijn passie om met mensen te zoeken naar waarheid. En naar antwoorden op vragen als: wat is goed leven? Wat doet er echt toe? Wat geeft zin? Laurens woont in Amsterdam, is getrouwd met Leanne en vader van Ben.
Een ondernemer of theoloog ben ik niet.
Ik ben gepensioneerd en gepassioneerd met name over levensvragen .
Over onvoorwaardelijke liefde , over het universum, over het leven , over het goddelijke. Het zoeken naar waarheid.
Het is altijd heel prettig om hier met een gelijkgestemde over te praten.
De beroemdste vertegenwoordiger van het atheïstische panopticon, Richard Dawkins, die, dronken van zijn eigen wetenschap, uit Gods genade strompelde in het stomende moeras van een zinloos leven, beweert: “Geloof is de grote ontsnapping. Het is een goed excuus om mensen ervan te weerhouden na te denken en bewijzen te evalueren.” Dit is een volkomen verkeerde bewoording, aangezien het waar is voor goedgelovigheid, niet voor geloof.
Wanneer iemand niet in God gelooft, zet hij zijn onvolgroeide verbeeldingskracht in beweging. Het vereist geen onderzoek, onderzoek, serieuze investering van tijd en energie, maar een kortzichtige gedachte is voldoende.
Geloof in God daarentegen is de methodologische vangst van die intelligentie, die de achtergrondreflectie is van de complexiteit van het onderzochte product, als we accepteren dat het universum krachtiger getuigt van zijn ontwerper dan de Pioneer-borden, waarmee de mens getuigde van zichzelf tegenover intelligente wezens in andere universa.
“En geloof is de werkelijkheid van dingen waarop wordt gehoopt, en de overtuiging van dingen die niet worden gezien.”
(Hebreeën 11:1)
Iets bewijzen betekent het onzichtbare zichtbaar maken voor de ogen van de geest met echte feiten. We geloven niet blindelings in God, maar we nemen zijn bestaan waar met onze geest, zoals we geloven op basis van een oude grottekening die door een man is getekend, hoewel we de man niet zien, alleen de tekening.
Als je deze getuigenis accepteert dat wat je over jezelf hebt laten zien voldoende is, omdat het bewijskracht heeft, dan is het universum dat nog meer. Als je dat laatste niet accepteert, is dat geen gebrek aan geloof, vooral geen wetenschappelijk feit, maar primitieve goedgelovigheid!