Geschreven door Alie Lassche /
11 juni 2020 /
Wat betekent het nieuwe normaal voor mij? Deel 3: vriendschap

Terug naar het nieuwe normaal. Wat betekent dit voor mijn (nieuwe) vriendschappen? Promovenda Alie Lassche schrijft voor ons over tegenstrijdige verlangens en vriendschap in een anderhalvemeter-samenleving.
Ruisende zomernachten en geruisloze dialogen
1 juno. Vorig jaar was dit nog gewoon 1 juni, en hadden we geen bijzondere associaties bij die datum. Niet dat er nooit iets noemenswaardigs gebeurde op deze dag – in 1927 richtte een tornado grote verwoestingen aan in de Achterhoek, en sinds 1 juni 2007 zendt RTL alle programma’s uit in breedbeeld. Verder is het de geboortedag van Duits model Heidi Klum, maar dat zijn toch niet echt zaken die in het collectieve geheugen van de Nederlander zitten.
Sinds enkele weken hebben we echter allemaal dezelfde Pavlovreactie wanneer we ‘1 juno’ horen: dan verschijnt op ons netvlies het gezicht van minister Ferd Grapperhaus, dat vreemd genoeg tegelijkertijd olijk en ernstig kan staan.
Ferd zorgde ervoor dat we dit jaar met z’n allen reikhalzend uitkeken naar de verjaardag van Heidi Klum. Die mochten we namelijk eindelijk weer vieren in onze favoriete kroeg, op dat ene zonnige terras, in onze lievelingsbioscoop, of bij de tentoonstelling die we eigenlijk drie maanden eerder al wilden bezoeken.

In de weken voorafgaand aan deze memorabele dag had ik al gemijmerd met vrienden over dat wat we zo misten, en waar we dus zo naar uitkeken: weer naar ons lievelingscafé gaan, daar de tijd vergeten terwijl we gestaag doordrinken en ons langzaam licht voelen worden, een versleten kaartspel in de hoek van de kroeg vinden, en tussen het toepen door discussiëren over dat ene boek of essay en dromen en filosoferen over een groots en meeslepend leven. Of, zoals Rutger Kopland het in ‘Pilsje in de Kempen’ verwoordt:
Maar in de ruisende zomernacht staat
de rozerode tent van Van der Belgen,
de Parel der Kempen, maantje er boven,
beetje glim glim op het grint, geweldig.
Pilsje, praatje, van het een komt het ander,
leven en dood, tijd en eeuwigheid, de
liefde, de definitie van kunst, van jij
ziet het zus en een ander ziet het anders,
dus. Maar je kunt niet altijd alles
relatief zien, er zijn ook de grote,
regelrechte gevoelens waar het om gaat.
Zo vier ik graag vriendschap: een ruisende zomernacht waarin per ongeluk en ongepland van het een het ander komt.
Zonder ruis
Op de bewuste 1 juno fietste ik naar de stad voor wat willekeurige boodschappen. Het was een mooie dag: naast de geest werden ook zonnestralen overvloedig uitgestort. De terrassen zaten coronaproof vol – er was redelijk geïnvesteerd in een plan waardoor iedereen in een soort verstilde moderne dans elkaars anderhalve meter kon omzeilen, iets wat we de afgelopen maanden al hadden gerepeteerd in de supermarkt.
Ik zag veel blije gezichten. Achter een groot glas Aperol Spritz of een bruisend speciaalbier, boven een vol dienblad dat eindelijk weer kon worden uitgeserveerd, of achter een soort katheder waar gasten werden onderworpen aan een diepte-interview alvorens hen de toegang tot het terras werd verstrekt.
Al die mensen en geluiden – ik was ervan vervreemd geraakt.
Tijdens mijn ronde door de stad merkte ik echter ook iets vreemds op: een unheimisch gevoel bekroop me. Al die mensen en geluiden – ik was ervan vervreemd geraakt. Mijn laatste rondjes door de stad waren te voet met een vriend of vriendin. We liepen dan over het verlaten plein bij de kerk, waar vroeger zowel zondags als doordeweeks altijd wel mensen te vinden waren. We slenterden langs de grachten waar we ditmaal geen gehaaste fietsers, opdringerige NRC-verkopers, breedlopend winkelpubliek of geurzeep-aansmeerders (ja, ook in Utrecht) hoefden te ontwijken.
De stad voelde weer wat meer van ons. Geen overdaad aan prikkels, maar een gesprek zonder ruis, dat daardoor automatisch aan intensiteit won. Opeens realiseerde ik me op die Tweede Pinksterdag dat de tijd waarin de grote stad er verlaten en verstild bij ligt, voorbij is. Nou ja – een tweede coronagolf zou daar nog verandering in kunnen brengen, maar zulk een sadistische hoop koester ik nou ook weer niet.



‘Can we not feel two opposite things at once? To whom is it a crime?’ schrijft de Amerikaanse auteur Jesse Ball in zijn roman Census. Ik noteerde de uitspraak in m’n ‘mooie-zinnen-lijstje’ – ik kom voortdurend tegenstrijdigheden tegen bij mezelf. Zo ook deze: enerzijds dat verlangen naar een overmaat aan geluiden, kleuren, mensen, gesprekken en emoties. En aan de andere kant die heimwee naar stilte, geruisloosheid en een volledige focus op de ander, zonder dat iets daarvan afleidt.
Is het vreemd dat beide behoeftes in me huizen? Ik denk van niet: ik geloof zelfs dat beide het waard zijn om te vervullen. Maar misschien is de balans ergens in de afgelopen jaren wat scheef gaan hangen: veel ruis, weinig geruisloosheid. En dan kan zo’n crisis, hoe naar ook, zomaar ook iets goeds opleveren, namelijk een herstel van die balans.
Ik schreef eerder al ergens dat deze quarantainetijd van fysieke afstand ons dwingt om naar binnen te keren en het gesprek met ons innerlijk te voeren, om zo nader tot onszelf te treden. Maar hebben we de ander dan nog wel nodig? Ik kan genoeg situaties verzinnen waarin een ander misschien niet noodzakelijk is, maar wel handig (je rug insmeren) en leuk (dat concert, die fles wijn). Voor mij gaat het vooral om deze vraag: hebben we voortdurend zoveel anderen nodig?



Kwantitatief gezien heeft de coronacrisis wel enige verandering aangebracht in mijn vriendschappen: ik heb niemand per post ontvriend, maar ik kampte wel met een flinke dosis burgerplicht en beperkte mijn sociale contacten tot een minimum. Dat had een onvermijdelijke verkiezing en verwerping tot gevolg: met wie loop ik een social-distance-rondje, met wie niet? Wie is wel een urenlange Facetime-sessie waard, en op wiens appje reageer ik pas na een week? Wie van mijn vrienden wordt de wildcard die te allen tijde nog in m’n huis mag komen om daar lak te hebben aan de anderhalve meter?
Dat destilleren van vriendschappen voelde stiekem wel goed. Omdat er veel niet kon, en dus ook niet hoefde, verdween er veel ruis. Het contact dat er wel was, werd daardoor meer geconcentreerd.
Hoewel we nu van Fred weer mogen terrassen, is het huidige horecabeleid natuurlijk een onnatuurlijke surrogaatoplossing. Voorlopig gaat tijdens dat pilsje en praatje niet zo snel van het een het ander komen: als er ergens weinig ruimte voor is in deze anderhalvemeter-samenleving, dan is het spontaniteit en impulsiviteit.
Misschien moet ik daarom de zachte stilte wat meer laten suizen. Alleen, of met een ander. Ik denk dat het geen kwaad kan. Al hoop ik wel dat we Heidi’s volgende verjaardag uitbundig kunnen vieren. Met veel anderen. En zonder anderhalve meter.
Alie Lassche
Alie Lassche (1993) is promovenda bij het Instituut voor Geschiedenis van de Universiteit Leiden. Ze vulde tijdens het ‘oude normaal’ haar vrije tijd met klimmen, wielrennen en het lezen van proza en poëzie. Sinds ze in haar huis is opgesloten leert ze zichzelf daarnaast gitaar spelen, zont ze op het balkon van haar afwezige buren en probeert ze in een ander genre te schrijven dan het onderzoekartikel. (alielassche@gmail.com)